|
Voorstel voor een Alternatief beraad,
ritueel misbruik en DIS.
In "Dissociatie", het
verenigingsorgaan van de NVVDS (Nederlandse en Vlaamse Vereniging
ter bestudering van Dissociatieve Stoornissen), van februari 1998
gaf ik enkele argumenten om, bij voldoende belangstelling, over
te gaan tot oprichting van een sektie of werkgroep ritueel misbruik
en DIS.
Centraal in mijn argumentatie stond
mijn indruk, dat nogal wat therapeuten, die met cliënten,
welke deze achtergrond suggereren te maken hebben, zich in een
niet ongevaarlijk isolement bevinden. In die mening ben ik gedurende
de laatste twee jaren gesterkt. Ik kan daar nog aan toevoegen
dat dit isolement ook geldt voor mensen, die vanuit een ander
beroepsperspectief, onverhoeds met deze problematiek in aanraking
zijn gekomen, zoals bijvoorbeeld politie-functionarissen, vertrouwensartsen,
kinder- en jeugdbescherming, predikanten en pastorale werkers.
Daarnaast was en
ben ik van mening dat er ook een maatschappelijk belang mee gemoeid
is om opheldering te krijgen omtrent de steeds weer terugkerende
verhalen met zulk een gruwelijke inhoud. In dit verband is het
bijzonder jammer dat het materiaal verkregen uit een door Nel
Draijer e.a. al -ik meen in 1994- gehouden, zeer gedegen en uitvoerige
enquête naar ervaringen met s.r.a., onder de leden van de
NVVDS, in een la van het V.U. ziekenhuis is blijven liggen. Desgevraagd
vertelde zij (twee jaar geleden) dat zij niet meer over de tijd
en de faciliteiten beschikt om de grote hoeveelheid, vaak belangwekkende
informatie, te verwerken.
Ik verzocht eventuele belangstellenden voor een dergelijke sektie
of werkgroep contact met mij op te nemen. Welnu, de respons was
weliswaar niet nihil, maar toch zo gering, dat de oprichting van
iets dergelijks, met een formele status binnen de NVVDS, door
de wel reagerenden verder niet in overweging is genomen.
Daarbij kwam nog dat sommigen zich beslist niet in het openbaar
met zo'n werkgroep verbonden wilden zien. Dit laatste is een even
betreurenswaardig als veelzeggend gegeven. Het verklaart wellicht
ook voor een deel de geringe respons op mijn oproep. Overigens
realiseer ik me heel goed dat er goede persoonlijke redenen zijn
en ook principiële argumenten, goede en ook minder goede,
om zich niet bij zo'n werkgroep aan te sluiten of de oprichting
hiervan te bevorderen. Een discussie hierover lijkt me op dit
moment niet zinvol.
Intussen komt een groepje, waar onder Bas Kremer en ondergetekende,
nu wel regelmatig bij elkaar om casuïstiek te bespreken en
ervaringen uit te wisselen, maar ook om dit onderwerp op een wat
abstracter niveau te bespreken. Onder andere komt hierbij het
in 1994 verschenen rapport van de werkgroep ritueel misbruik,
opgesteld door de, door het ministerie van Justitie benoemde,
werkgroep van deze naam, nogal eens ter sprake. Nauwkeurige lezing
van dit rapport bracht ons tot de conclusie dat men, binnen de
beperkte mogelijkheden die men had, goed werk heeft gedaan, doch
dat het nuttig rendement nihil geweest is, omdat de aanbevelingen
die de werkgroep deed , voor zover ons bekend, niet zijn gevolgd.
Drie essentiële passages uit de aanbevelingen citeer ik:
- De Werkgroep is van oordeel dat, gegeven
de ernst, de gevoelde problematiek en de druk die daar van
uitgaat (hulpverleners vermoeden, waardoor dan ook, dat cliënten
het slachtoffer zijn van ernstig, pervers, seksueel sadisme
welke cliënten ernstige psychische beschadigingen vertonen,
op wie de voorzieningen in de reguliere hulpverlening niet
goed lijken te zijn toegesneden), aanleiding bestaat een Beraad
in het leven te roepen. Dit is met name van belang om de ontwikkelingen
(daarbij inbegrepen de literatuur en het onderzoek) nauwlettend
te volgen, vooral ook in de praktijk. Het werk van de Werkgroep
zou als het ware gedurende een bepaalde periode moeten worden
voortgezet, zodat het mogelijk is de noodzakelijke verbindingen
te leggen tussen de verhalen van de slachtoffers en het daadwerkelijk
verrichten van onderzoek door vertrouwensartsen, de raad voor
de kinderbescherming en politie en Justitie. Het Beraad kan
de vereiste samenwerking verbeteren tussen hulpverlening enerzijds
en politie en justitie anderzijds om een adequate reactie
te bewerkstelligen op meldingen van gevallen van ritueel misbruik.
De concrete werkwijze en taak dienen ingevuld te worden bij
de instelling van het Beraad (p.56).
- Ten behoeve van goed overzicht moet
bevorderd worden dat van vermeend ritueel misbruik van jeugdigen
altijd melding geschiedt bij het Bureau Vertrouwensarts Kindermishandeling
(p. 57).
- De werkgroep bepleit dat afspraken worden
gemaakt tussen de bureaus Vertrouwensarts en de raden voor
de Kinderbescherming over een goede signalering van (vermeend)
ritueel misbruik (p. 57).
De Werkgroep constateert
overigens, dat door slachtoffers beschreven ritueel misbruik nog
steeds niet is aangetoond, ondanks de vele getuigenissen van degenen
die zich slachtoffer noemen en de vele naspeuringen die er zijn
gedaan.
Opgemerkt wordt dat: .......het bestaan van alle losse elementen
van de verhalen over ritueel misbruik vanuit politieonderzoek
bekend is. De combinatie ervan in de vorm van ritueel misbruik,
zoals meegedeeld in de verhalen hierover, is echter nergens afdoende
geverifieerd (p. 39/40).
De Werkgroep is van mening dat inmiddels tenminste enkele (technische)
sporen aan het licht gekomen (zouden) moeten zijn. Nu dat
niet het geval is, acht de werkgroep de kans gering dat de verhalen
over ritueel misbruik in volle omvang op waarheid berusten (p.40).
Sommigen, vinden dit een te snel getrokken conclusie. Het probleem
is niet zozeer, dat er nooit (technische) sporen aan het licht
zijn gekomen, maar veel meer om gevonden sporen bij elkaar te
brengen en op de juiste plaats onder de aandacht te brengen. Dit
neemt evenwel niet weg, dat hoezeer men ook zelf op goede of minder
goede gronden het vermoeden heeft dat die sekten, zoals door cliënten
beschreven, wel degelijk bestaan -ook in Nederland-, alleen controleerbare
gegevens, die dit bestaan bevestigen of ten minste aannemelijk
maken, ons kunnen helpen een antwoord te geven op deze problematiek.
Ik hoef niet uit te leggen, dat zowel degenen, die zich slachtoffer
(en medeplichtige niet te vergeten) beschouwen, als de hulpverleners,
die met deze groep te maken krijgen, er groot belang bij hebben,
om enige helderheid te krijgen omtrent het mogelijk realiteitsgehalte
van bepaalde herinneringen.
Een eerste stap hiertoe, die wij als hulpverleners kunnen zetten,
is het bij elkaar brengen van door collega's of anderen opgemerkte
verschijnselen, die huns inziens overtuigende of minstens sterke
aanwijzingen vormen voor de realiteit van het bestaan van iets
dergelijks als een satanistische sekte.
Aangezien aanbeveling 1) van de Werkgroep (zie hiervoor) nooit
gestalte heeft gekregen, wil het door ons gevormde werkgroepje
hier nu een poging toe doen. Zonder de medewerking van een aantal
van u zal dit echter niet lukken. Specifieke deskundigheid brengt
ook specifieke en morele verantwoordelijkheid mee zich mee.
De aktieve medewerking van DIS deskundigen/therapeuten is noodzakelijk
om ooit enige helderheid te krijgen m.b.t. s.r.a. (sadistic ritual
abuse). In uitzonderlijke gevallen kan men hierbij in conflict
komen met het beroepsgeheim. Onder bepaalde omstandigheden, als
het maatschappelijk belang prioriteit moet hebben, kan men zich
beroepen op het verschoningsrecht.
Onder bepaalde omstandigheden, als het maatschappelijk belang
prioriteit moet hebben, kan men zich beroepen op het verschoningsrecht.
Er kunnen zich daarbij gevallen voordoen, waarin het grote maatschappelijke
belang dat in het geding is, iemand ontslaat van de zwijgplicht,
die in het algemeen geld voor behandelaars.
Men leze hier desgewenst het verhelderende, bij Justitie opvraagbare,
rapport van de Werkgroep ritueel misbruik, hoofdstuk
6 op na.
De Werkgroep Ritueel Misbruik definieerde ritueel misbruik als
volgt: met rituelen omgeven en in groepsverband uitgevoerd
seksueel sadisme jegens meerdere kinderen in combinatie met extreme
vormen van fysiek geweld en bedreiging (p.25).
Het is van belang deze tamelijk
ruime definitie aan te houden. Deze laat zich terecht ook niet
uit over de motieven van de deelnemers. Of het gaat om al lang
bestaande sekten van echte gelovigen of dat satanistische rituelen
gebruikt worden, als dekmantel en als middel tot intimidatie en
om van geheimhouding verzekerd te zijn, of als onderdelen van
een extravagant pervers spel van seksueel sadistische volwassenen,
is hier niet relevant.
Onder sporen of krachtige aanwijzingen voor het bestaan van dergelijke
groepen verstaan wij zulke zaken als: het, voor zover na te gaan,
door twee of meer getuigen onafhankelijk van elkaar noemen van
de zelfde namen, plaatsen of zeer specifieke bijzonderheden, littekens
met een symbolische betekenis die men onmogelijk zelf kon aanbrengen,
foto's, zelf ondervonden bedreigingen of verdachte telefoontjes
of brieven, die onmogelijk van de cliënt zelf afkomstig kunnen
zijn e.d. Ook rekenen we hiertoe: gedetailleerde beschrijvingen
door cliënten van hersenspoeltechnieken of post-hypnotische
opdrachten, die wijzen op professionele deskundigheid en waaraan
men beweert te zijn blootgesteld, te hebben geparticipeerd of
getuige van geweest te zijn.
Het gevormde werkgroepje zou daarbij als meldingspunt kunnen functioneren.
Dit is het enige wat wij als hulpverleners op dit moment op eigen
initiatief kunnen doen. Het is om die reden, dat wij degenen die
over krachtige aanwijzingen beschikken, zoals boven bedoeld, vragen
om hierover contact op te nemen met:
Anton Marinkelle
Bas Kremer
Email: [email protected]
Mochten er onder U zijn die met ons mee willen denken in het door
ons gevormde werkgroepje, dan willen wij dit graag horen. Aanvullende
deskundigheid is zeer welkom!
© Anton Marinkelle, 19 april 2000
Samenvatting van de lezing,
gehouden door
Ton Marinkelle op 19 november 1998 over 'Satanistische sekten
en DIS'
voor regio Noord van de NVVDS.
(herziene versie)
Er is om strategische redenen
veel voor te zeggen om over het onderwerp satanistische ritueel
misbruik in het openbaar terughoudendheid te betrachten. De
zwijgzaamheid binnen de eigen beroepsgroep lijkt me echter niet
gewenst en heeft waarschijnlijk voornamelijk te maken met onze
eigen angst, afweer en de neiging tot ontkenning. Het gevoel
is ontstaan, dat het niet legitiem is om onder collega's op
een onbevangen en serieuze manier hierover te spreken en dat
terwijl velen van ons cliënten hebben of zullen krijgen,
die aangeven slachtoffer te zijn of te zijn geweest van satanistisch
ritueel misbruik. Deze zwijgzaamheid verhoogt het isolement
van de individuele therapeut, versterkt zijn afweer en maakt
ook de weg vrij voor allerlei projecties en interpretaties.
Ik wil nu proberen mijn eigen positie met betrekking tot dit
onderwerp en dan met name met betrekking tot de zogenaamde intergenerationele
of multigenerationele sekten duidelijk te maken en te onderbouwen.
Ik zal daarbij gebruik maken van zowel mijn eigen ervaringen,
als van ervaringen van anderen en van de literatuur over dit
onderwerp:
Overal in de westerse wereld worden politie en justitie incidenteel
geconfronteerd met satansymboliek in een context van extreme
gewelddadigheid. Ook sommige jeugd sub-culturen bedienen zich
graag van satanistische symboliek. Ook worden deze symbolen
nogal eens als sporen achtergelaten door groepjes jongeren,
die vernielingen hebben aangericht op kerkhoven of in kerken.
Algemeen bekend zijn ook de meer ludieke vormen van satanis-me
zoals bedreven door de inmiddels, geloof ik, ter ziele zijnde
satanskerk in Amster-dam. De satanskerk, opgericht in St. Francisco
door Anton LaVey, kreeg in de jaren 60 grote bekendheid.
Al deze algemeen bekende verschijnselen vormen nog geen reden
om het bestaan van multigenerationele sekten te vermoeden. De
veronderstelling is, dat deze sekten worden gevormd door de
leden van één of meer families, welke al generaties
lang in groepsverband satanistische activiteiten bedrijven.
Men zou het satanisme kunnen zien als de leer van het kwaad,
van de anti-christ, waarbij alle christelijke waarden en de
christelijke ethiek worden omgedraaid. Men ziet dan ook dat
veel christelijke symbolen letterlijk worden omgekeerd of op
één of andere wijze worden verdraaid. Ook sommige
van de aanwezigen hier hebben patiënten leren kennen, die
claimen tot zo'n sekte te hebben behoord, of nog behoren en
in het kader van rituelen, die satan dienen en eer bewijzen,
te zijn bloot gesteld en ook zelf te hebben deelgenomen aan
extreem (seksueel) sadistische handelingen. Cliënten noemen
bijna allemaal dezelfde data van hoogtijdagen, waarop vaste
rituelen plaats vinden. Altijd wordt melding gemaakt van babymoord,
kannibalisme, dierenoffers, gedwongen worden tot het eten van
faeces en drinken van urine, het langdurig opgesloten worden
in donkere kelders en holen, en het bijna laten stikken, om
het huilen en schreeuwen te doen stoppen. Het dissocieren wordt
hiermee bevorderd. Voor uitvoerige beschrijvingen verwijs ik
naar de literatuur hierover.
Persoonlijk ben ik geleidelijk aan tot de overtuiging gekomen,
dat dit soort groepen inderdaad bestaat, ook in ons land.
Men kan zich afvragen of het voor psychotherapeuten ter zake
doet om over het waarheidsgehalte van de rapportages van cliënten
te spreken. Is het van belang als therapeut te weten, wat er
feitelijk is voorgevallen? Er zijn nogal wat psychotherapeuten,
die de stelling verdedigen, dat het voor de psycho-therapeuten
zelf niet van belang is, om hier een oordeel over te hebben.
Ik ben het hier niet mee eens: als je hier als therapeut inderdaad
geen mening over hebt of wenst te hebben of als je van mening
bent dat dergelijke sekten niet kunnen bestaan, dan kun je dat
op nog zo'n therapeutisch verant-woorde, de cliënt accepterende,
tactvolle en empathische wijze aan je cliënt overbrengen,
wat de cliënt er uit haalt, is toch: "of je het echt
allemaal is overkomen, wat je je herinnert, doet er eigenlijk
niet toe en interesseert me ook eigenlijk niet." Mijn idee
is dat je dit als therapeut in een onmogelijk positie brengt
tegenover je cliënt.
Je ontkomt op den duur er volgens mij dan ook niet aan, om je
eigen, meestal genuanceerde, gedachten met betrekking tot het
werkelijkheidsgehalte van wat je hebt gehoord aan je cliënt
voor te leggen, al moet je jezelf , zowel als je cliënt,
hiervoor wel de tijd geven. Echtheid en eerlijkheid zijn hierbij
de leidende beginselen. Ik ben van mening dat je als therapeut
in eerste instantie wel steeds uitgaat van de goede trouw van
de cliënt (tot eventueel het tegendeel is bewezen): hetgeen
de cliënt op een of andere wijze mede deelt is op dat moment
haar/zijn waarheid. De cliënt is er echter niet mee gebaat
als de therapeut alle beschreven of herbeleefde gebeurtenissen
zonder meer als werkelijk gebeurd aanneemt. Juist het delen
met de cliënt van je twijfels, mits goed getimed, is niet
alleen eerlijk, maar ook therapeutisch bijzonder belangrijk.
Er doen zich gevallen voor, juist daar waar er sprake lijkt
te zijn van groepsmisbruik, waarin het zeer heilzaam kan zijn
om in het verhaal van cliënt samen met de cliënt onderscheid
te gaan maken tussen dat wat naar alle waarschijnlijkheid net
zo is gebeurd als cliënt zich meent te herinneren en dat
wat in de herinnering het product is of kan zijn van door de
misbruikers opzettelijk gecreëerde illusies en suggesties.
Men kan hier in de literatuur talloze voorbeelden van vinden.
Het meest voor de hand liggende voorbeeld van een verkeerde
interpretatie van dat, wat er heeft plaatsgevonden is natuurlijk
de herinnering aan het optreden van Satan in eigen persoon.
Welke ervaringen en overwegingen hebben er toe bijgedragen,
dat ik overtuigd ben geraakt van het bestaan van multigenerationele
sekten?
In de eerste plaats zijn dat de ervaringen met een cliënte,
die ik zeer goed heb leren kennen. Deze cliënte, die wil
dat de waarheid bekend wordt, heeft een grote hoeveelheid aan
informatie gegeven, in het bijzonder over de zogenaamde "programmering",
die zou hebben plaats gevonden, inclusief uitgeschreven teksten
van opdrachten en opdrachten verpakt in zogenaamde kinderliedjes.
Een groot aantal van haar identiteiten hebben bijdragen aan
deze informatie geleverd. Deze informatie correspondeert geheel
met wat mij inmiddels bekend is geworden uit de literatuur (zie
hieronder) en uit mededelingen van collega's. Haar informatie
toont daarbij een gedetailleerdheid die ik nog niet eerder ben
tegengekomen in publicaties en andere rapportages.
De beetje bij beetje gekomen onthullingen van deze cliënte
passen in een grote reeks van verhalen, die in treffende mate
met elkaar overeenstemmen.
Mijn positie van, naar ik hoop kritisch, gelovige is gebaseerd
op de volgende overwegingen:
1. Veel verhalen, welke in
de hele christelijke wereld door cliënten worden verteld,
zijn te zeer overeenstemmend met elkaar, zowel qua structuur
als in de details, om te kunnen geloven dat het hier louter
om producten gaat van, hetzij bewuste fantasie, hetzij onbewuste
mentale constructies, vermengd met droomherinneringen, geruchten
en verhalen van anderen. De verhalen vertonen een hechte,
doordachte structuur en onthullen een vermogen tot analyse-rend
denken bij de daders. Ik citeer met instemming Marjan Imminkhuizen
(1994): "specifieke details van wat patiënten vertellen,
passen vaak precies in de afwijken-de verdraaiingen van de
gevestigde religieuze traditie. Informatie, die S.R.A.-patiënten
geven is moeilijk te fabriceren op zo'n systematische, concrete
manier en zo met elkaar overeenstemmend over de gehele christelijke
wereld.
2. Er is inmiddels een aanzienlijke
hoeveelheid empirische evidentie, ten minste van indirecte
aard, voor het bestaan van dergelijke sekten. Zo zijn herhaaldelijk
littekens aangetroffen in de vorm van symbolen geassocieerd
met satanisme op plaatsen van het lichaam, waar de slachtoffers
ze onmogelijk zelf konden aanbren-gen. (zie voor een overzicht
M. Imminkhuizen (1994, pag. 36). Er zijn mij inmiddels gevallen
bekend, waarin 2 cliënten onafhankelijk van elkaar en
zonder elkaar te kennen, op zeer verschillende tijdstippen,
exact dezelfde details voor wat betreft locaties en namen
vermelden. De overigens sceptische Fraser (1997, pag 131)
geeft een voorbeeld hiervan uit zijn praktijk. Er zijn attributen
gevonden in omgevingen, die in sterke mate in de richting
wezen van ritueel geweld, zoals door slachtoffers beschreven.
Fraser (1997) en van der Hart, Boon en Heitmeijer-Jansen (1997),
vermelden enkele gedocumenteerde vondsten en getuigenissen
- destijds ook in de publiciteit gekomen - die rechtstreeks
naar ritueel geweld verwijzen.
3. Het satanisme kent een traditie
van rond de 2000 jaar. Zeer lezenswaardige hoofdstukken zijn
hierover geschreven door Katchen (1992) en Ross (1995). Altijd
zijn satans- diensten verbonden geweest met seksuele orgieën,
offers, magie, rituelen, cultivering van het kwaad als tegenhanger
van de christelijke ethiek en christelijke rituelen. (Ik herinner
hierbij ook aan meer onschuldige vormen van omke-ringen van
roomskatholieke missen in de Middeleeuwen). Het probleem inherent
aan de christelijke visie op God - hoe zijn Gods almacht en
goedheid te verenigen met het voortbestaan van het kwaad -
biedt ruimte voor Satan.
4. Het satanisme onthult, en
komt in meest extreme mate tegemoet aan, in ieder mens, aanwezige
verlangens: ons verlangen naar totale autonomie, ongehinderd
door onze medemensen, die we intussen wel nodig hebben, maar
ons vaak ook dwars zitten. Het verlangen naar absolute macht,
almacht, God zelf te zijn of desnoods de duivel is een menselijk
verlangen. Nog pijnlijker is het om onder ogen te moeten zien
dat zwakte van de ander ons de kans biedt iets van die "almacht"
te ervaren. Zwakte roept agressie op en soms seksuele opwinding.
Lust, of op zijn minst plezier beleven aan de vernedering
van de ander, is ons niet vreemd. Wie heeft er nooit eens
deelgenomen, al is het maar in bescheiden mate, aan pesterij-en
op school of aan ontgroeningspraktijken op wat latere leeftijd.
Wie zelf zonder zonde is, werpe de eerste steen
5. Doen lijden van de ander,
heft eigen lijden tijdelijk op. In de beschreven cultuur van
de multi-generationele sekten, waarin daders, zeker in de
vroege jeugd, ook altijd slachtoffers zijn (geweest), is dit
psychologisch mechanisme op een griezelig perfecte wijze geïnstitutionaliseerd.
6. Het argument van sceptici,
dat dergelijke omvangrijke subculturen onmogelijk zo'n geheim
bestaan kunnen leiden gedurende zo veel eeuwen, overtuigt
mij allerminst. De praktijk is dat juist gruweldaden waar
grote aantallen mensen aan hebben gepartici-peerd of weet
van hadden, vele decennia geheim kunnen blijven. Denk maar
aan de onthullingen destijds over gruweldaden bedreven door
Nederlandse militairen in Indonesië en het ongeloof en
de ontkenning waarop die onthullingen stuitten; denk ook aan
de dubbelzinnige houding van de Duitse bevolking, die woonde
in de buurt van concentratiekampen: men wist het wel, maar
ook weer niet. Ondanks het grote aantal betrokkenen en getuigen
weten we van Srebrenica nog steeds niet wat er precies gebeurd
is. De geheim-houders (de daders), maar ook velen van degenen
voor wie het geheim moet blijven hebben namelijk belang bij
het in stand houden van het geheim. Het allerbelangrijkste
is echter, dat vooral slachtoffers van vernederend seksueel
geweld zelf belang hebben bij geheimhouding en ontkenning
(ook voor zichzelf), gezien hun enorm sterke gevoelens van
schaamte en schuld (slachtoffers van s.r.a. zijn waarschijnlijk
in vele gevallen ook dader geweest). - Dan is er nog een andere
omstandigheid, die het verborgen voortbestaan van dergelijke
groepen vergemakkelijkt: de maat-schappe-lijke orde wordt
er niet door bedreigd. Dit wordt in ieder geval niet als zodanig
onderkend. Dit kan veranderen als ooit zichtbare verbindingen
worden gelegd met vormen van georganiseerde misdaad, die wel
als bedreigend voor de maatschappe-lijk orde worden ervaren.
Ik denk in de eerste plaats aan de drugshandel; verder valt
te denken aan mensenhandel en kinderporno.
7. Ten slotte is het mijn persoonlijke
overtuiging, dat alles wat mensen kunnen fantaseren, al is
het door nog zo'n kleine minderheid, mits niet in strijd met
de natuurwetten, wel ergens in praktijk wordt gebracht.
Ik wil eindigen met enkele losse opmerkingen:
Wees bij elke DIS cliënt, vooral als er zeer veel identiteiten
en fragmenten zijn, bedacht op SRA. Overigens is bij elk individu
de grootste voorzichtigheid voor wat betreft de diagnostiek
geboden. "Echt" en "onecht" wordt wellicht
steeds moeilijker te taxeren, gezien de toenemende bekendheid
met het syndroom dissociatieve identiteits stoornis en met het
verschijnsel ritueel misbruik.
Lijkt er sprake van een satanistische sekte, ga er dan van uit,
dat je cliënt er nog contact mee heeft en er deel van uitmaakt
en dat er ook een rapporteur is, die alles rapporteert over
wat er in de therapie gebeurt aan de sekte.
Pas op voor je eigen afweer om het kwaad gemakshalve in het
verleden te projecteren; je cliënt doet daar maar al te
graag aan mee. Wees er overigens op bedacht, dat je cliënt
er soms belang bij heeft om je aan de praat te houden over het
verondersteld satanistisch misbruik vroeger om af te leiden
van het werken aan wezenlijke problemen van nu of om de therapeut
te intimideren.
Alters kunnen ook elkaar bang maken door brieven,
die zogenaamd van de sekte afkomstig zijn naar zichzelf te sturen,
of eventueel ook aan de therapeut.
Klinische patiënten kunnen zijn beïnvloed door andere
DIS-patiënten/sekteslachtoffers. Dit gevaar neemt toe,
zo meldt o.a. Suzette Boon vanuit haar klinische praktijk
Sommige auteurs wijzen er op dat een alter in staat is om andere
alters via hallucinaties herinneringen te geven aan vreselijke
gebeurtenissen, die niet hebben plaats gevonden.
Houd je steeds voor ogen, dat ook de meest destructieve programma's
een beschermende functie hebben of in elk geval hebben gehad
en probeer die te achterhalen.
Heel belangrijk is het om cliënten het besef bij te brengen
dat wellicht lang niet alles wat wordt herinnerd ook werkelijk
heeft plaats gevonden. (Denk daarbij aan de invloed van drugs
en hypnosetechnieken toegepast door de sekte, en fake-gebeurtenissen,
zoals het optreden van de duivel, schijn-abortussen, offers
met zogenaamd bloed).
Houdt in de gaten, dat het persoonlijkheidssysteem in zijn geheel
verantwoordelijk is voor het eigen welzijn en probeer er voor
te zorgen dat er altijd een kern is, die op dit punt aanspreekbaar
is. Is zo'n kern er op een bepaald moment niet, dan zit er niet
veel anders op dan dit toch als voorwaarde te stellen en pas
verder te gaan als zo'n kern of aanspreekpunt zich heeft gemeld,
of als er een deel is dat die taak voorlopig op zich wil nemen.
© Anton Marinkelle
Aanbevolen literatuur:
Fraser, G.A. (ed.1997) The dilemma of ritual abuse. Cautions
and guides for therapists. Psychiatric Press Inc.
Hart, O. Van der, Boon en Heytmajer Jansen (1997), Ritual abuse
in European countries: a clinical perspective. In Fraser G.A.
(ed), pag 137-167.
Huber, M. (1997) Meervoudige persoonlijkheden, Een handboek
voor overlevenden van extreem geweld. Wereldbibliotheek Amsterdam.
Imminkhuizen, M. S.r.a., een kritische analyse van sceptische
standpunten ten aanzien van s.r.a. Scriptie in het kader van
afronding studie psychologie,
Juni 1994.
Katchen, M. H., (1992) The History of Satanic religions. In
Sakheim D.K. en Devine S.E (ed), Out of darkness. Exploring
satanism and ritual abuse.
Hfst. 1,pag. 1 tm 19.
Neswald, D.W. (1992) Working with primal dissociative experiences
in adult MPD survivors of ritual abuse. Paper presented at the
5th annual Western
Clinical Conference on Mul- tiple Personality and Dissociation,
april 10-12 Costa Mesa, California.
Ross, Colin A. (1995) Satanic ritual abuse, principles of treatment.
University of Toronto Press Incorporated (1995).
Sakheim, D.K., Devine S.E. (1992). Out of darkness. Exploring
satanism and ritual abuse. Lexington books. New York.
|
|