Seksueel geweld en
strafrecht: de obsceniteit van de macht
Augustus 1999 © Heikelien Verrijn Stuart
Kastor tegen zijn neef Orestes: "Wij waren getuige;
we zagen je het bloed van onze zuster, jouw moeder vergieten.
Wat haar betreft, zij kreeg haar gerechte straf, maar wat jij
deed, was niet gerechtvaardigd" Euripides, Elektra.
"Zorg dat je nooit slachtoffer wordt, ook al probeert
iedereen dat nog zo hard van je te maken, en al heb je zelf alle
reden om in die rol te geloven. Je overleving is ermee gemoeid,
en je ziel (
) Probeer te onthouden dat menselijke waardigheid
een absolute notie is en niet een die bij stukjes en beetjes komt
(
) En bedenk tenminste, als dat andere je te hoogdravend
in de oren klinkt, dat je door jezelf als slachtoffer te beschouwen
het vacuüm vergroot dat door gebrek aan persoonlijke verantwoordelijkheid
ontstaat en dat demonen en demagogen zo graag invullen. Joseph
Brodsky, On grief and reason 1995.
Het lijkt zo mooi. Onder invloed van de vrouwenbeweging is
in de jaren zeventig en tachtig seksueel geweld uit de onzichtbaarheid
van het pnvédomein verhuisd naar het publieke domein van
politiek en recht. Onderzoekers toonden aan dat enorme percentages
vrouwen en meisjes een of meer keren in hun leven slachtoffer
worden van seksueel geweld. Het clichébeeld van de onbekende
verkrachter in het donkere steegje werd vervangen door dat van
de echtgenoot, de broer, de psychiater, de buurman en de leraar.
Zeventig procent van het seksueel geweld kwam van daders in de
directe omgeving van het slachtoffer. Politie en justitie bleken
aangiften van verkrachting niet serieus te nemen. Als de aangifte
al niet linea recta de prullenmand in verdween, dan was de reactie
toch op z'n minst terughoudend en vaak ook nog vernederend. Vragen
naar het seksuele verleden van de vrouw, of haar 'nee' wel duidelijk
en gemeend was, waarom ze dan in haar korte rokje zo laat op straat
liep of met de man in kwestie naar huis was gegaan, waren gemeengoed.
De vrouwenbeweging leek ongekend succesvol. Maar het wetgevingsproces
van die tijd laat zien dat de gedachten over seksueel geweld nog
lang niet waren geordend. Weliswaar werd de zedelijkheidswetgeving
in 1980 door een belangrijke adviescommissie, de Commissie Melai
waarin zelfs een aantal bekende feministen zitting had, grondig
omgegooid en presenteerde de liberale minister van justitie Korthals
Altes in 1984 het daarop gebaseerde wetsvoorstel, maar dat sneuvelde
wegens een te ruime liberalisering van seks met kinderen en verdween
met al zijn prachtige feministische uitgangspunten voorgoed in
een la. De Wet Terwee maakte in 1993 plaats voor een grotere rol
van het slachtoffer in het strafproces. Met name de mogelijkheid
tot schadevergoeding werd verruimd. In 1991 leidde een media-rel
over een uitspraak van de Hoge Raad over een verkrachting binnen
een relatie tot een kreupele herziening van de zedelijkbeidswetgeving.
Gedurende al die jaren stonden de kranten bol van de verslagen
van zedenzaken. Jolanda en Finkensieper werden vertrouwde namen.
Er is geen Nederlander meer die denkt dat seksueel geweld nauwelijks
voorkomt. Zeker niet na de hausse van ontboezemingen in de media
en het mateloze tentoonstellen van slachtoffers en hun lijden
op de televisie. Voor het strafrecht was een haast vanzelfsprekende
rol weggelegd. Aan het strafrecht werd de functie van een forum
toegeschreven, waar de maatschappelijke werkelijkheid ter discussie
kon worden gesteld. Het strafrecht werd geacht een normstellende
en symbolische functie te hebben, waar, ook als de handhaving
van de normen wat te wensen overliet, de waarden tenminste nog
duidelijk geformuleerd waren. In de maakbare samenleving paste
een instrumentalistische visie op bet strafrecht. Het strafrecht
als instrument ter bestrijding van seksueel geweld was een notie
die buiten de kringen van strafrechtjuristen en een enkele libertair
geen bellen deed rinkelen (Foqué & 't Hart, 1990; 't
Hart, 1994; Verrijn Stuart, 1994).
Seksueel geweld is zonder twijfel een groot sociaal probleem.
Het is misschien wel een van de omvangrijkste en schrijnendste
problemen ter wereld. De vanzelfsprekendheid waarmee in het strafrecht
de oplossing voor dit probleem wordt gezocht, is op zichzelf echter
ook weer problematisch.
In de gepolitiseerde discussie over het inzetten van het strafrecht
als instrument tegen seksueel geweld overheerst het psychologisme
- recht en rechtsgevoel worden niet gescheiden (Pompe, 1951).
Men weigert te accepteren dat niet ieder rechtsgevoel in recht
kan of hoort te worden vertaald. De gesignaleerde aberraties van
het strafrechtssysteem beschouwt men niet als symptomatisch, maar
als repareerbaar. Als juristen erop wijzen dat in het grootste
deel van de wereld het strafrecht gebruikt wordt door gewelddadige
overheden als onderdeel van hun totalitaire en wrede instrumentarium,
dan ziet men daarin niet de intrinsieke gewelddadigheid van het
strafrecht maar het falen van die overheid. Natuurlijk valt het
in Nederland allemaal wel mee en heeft bet strafrecht hier vooral
ook de functie de burgers tegen de staat te beschermen door een
grondig geregeld bevoegdhedensysteem. Maar zelfs hier duwt het
strafrechtssysteem voortdurend tegen zijn grenzen. Het oppakken
van actievoerders op verdenking van lidmaatschap van een criminele
vereniging leidt nu nog tot kritiek in de media, maar na een paar
keer went het publiek eraan, net zoals we aan anonieme getuigen
en kroongetuigen gewend zijn geraakt. Met de gewenning en de politisering
treedt een kleine klimaatverandering op en wordt uitbreiding van
de strafrechtelijke bevoegdheden van de staat en daarmee afkalving
van de rechtsbescherming van de burgers mogelijk.
De bewijsrechterlijke en procedurele garanties van ons strafrecht
beschermen de burgers juist tegen de macht van de staat. Het zijn
met name die garanties die door de wens het strafrecht als instrument
in te zetten tegen seksueel geweld onder druk komen te staan en
die ik hier wil verdedigen. Daarmee breng ik mezelf in de uiterst
ingewikkelde positie dat ik het strafrecht verdedig door het verdacht
te maken, en seksueel geweld als probleem van wereldformaat serieus
neem door de belangen van de slachtoffers te relativeren.
Seksueel geweld is niet beperkt tot bepaalde sociale klassen,
buurten of situaties, maar is een vorm van menselijke wreedheid
die zich voordoet in de huiselijke sfeer, in de politiecel, in
de gevangenis. in de zwakzinnigeninrichting. op school, op straat,
in de wereldstad en in het dorp, in het rijke westen en in de
Derde Wereld, in de oorlog en in de behandelkamer van de dokter.
De speciale VN-rapporteur voor martelingen noemt in zijn verslag
over 1995 verkrachting als martelmethode. Verkrachting door politie-autoriteiten
komt volgens hem in veel landen voor en er zijn zelfs landen waar
tachtig procent van de gedetineerde vrouwen wordt verkracht. Ook
het US Army Report on Iraqi war crimes noemt verkrachting als
martelmethode door staatsfunctionarissen, en de Amnesty rapporten
Women in the Frontline en Human Rights are Women's Rights schetst
een wrange vrouwenwereld, waarin seksueel geweld aan de orde van
de dag is. De verkrachtingen in Bosnië en Rwanda schokten
de wereldopinie. De Italianen bekeken recentelijk verbijsterd
de foto's op de voorpagina's van hun kranten waarop Italiaanse
VN-soldaten in Somalië waren te zien die op perverse wijze
een vastgebonden jonge vrouw seksueel misbruikten. En het seksuele
wangedrag van Nederlandse VN-soldaten in Angola werd niet eens
aan de minister van defensie gemeld. In de Verenigde Staten verdrong
dit jaar Paula Jones het nieuws over het bezoek van Clinton aan
Europa geheel uit de media en in Nederland bleef dankzij een 'discomeisje'
de gangrape, of milder geformuleerd: het seksuele misbruik van
zijn positie, door voetballer Patrick Kluivert en zijn vrienden
niet buiten schot.
Susan Brownmiller wist in 1975 seksueel geweld op de agenda van
de westerse feministen te krijgen door erop te wijzen dat wanneer
het feit dat gewone mannen tijdens oorlogen verkrachten aannemelijk
is, dat zij dat ook in bet reguliere leven doen (Brownmiller,
1975). Sindsdien heeft de aandacht voor het onderwerp zich in
een steeds kleinere cirkel teruggetrokken. Toen uit de eerste
onderzoeken bleek dat ongeveer zeventig procent van het seksueel
misbruik werd gepleegd door bekenden van het slachtoffer, verschoof
het accent naar het privédomein. Waren het in de eerste
jaren de Hells Angels en de 'aanrander-met-de-hond', eind jaren
tachtig en begin jaren negentig waren het incest en vrouwenmishandeling
waarop de vrouwenbeweging en haar onderzoeksters de aandacht richtten.
Klinisch psychologe Draijer ondervroeg vrouwen tussen de twintig
en veertig jaar en hoorde dat zestien procent onder hun zestiende
levensjaar seksueel was misbruikt door verwanten en 24 procent
door anderen (Draijer, 1988). Criminologe Römkens vond in
een onderzoek dat liep van 1984 tot 1989 dat 7,4 procent van de
groep vrouwen van twintig tot zestig jaar ooit door haar partner
was verkracht of anderszins gedwongen tot seksueel contact en
dat 21,5 procent onder morele of geestelijke druk tegen haar wil
tot seksueel contact was gebracht. In het totaal had 21 procent
van de vrouwen wel eens geweld ondervonden van hun partner (Römkens,
1989).
In de jaren negentig vormen twee soorten onderzoeken de indicatoren
voor de omvang van seksueel geweld in ons land: de criminaliteitscijfers
van het CBS en de slachtoffer-enquêtes.
De CBS-cijfers geven niet meer dan een indicatie, omdat zij zijn
gebaseerd op geregistreerde incidenten, zoals de registratie door
de politie, aangiften bij de politie, vervolging door het openbaar
ministerie, en instroom bij en afhandeling door de rechter. Aangezien
van minder dan tien procent van het seksueel geweld aangifte wordt
gedaan, geven deze cijfers een zware vertekening van de werkelijke
aantallen. Ook de slachtoffer-enquêtes worden niet alom
als perfect meetinstrument beschouwd. Met name als het om een
zo gecompliceerd begrip als seksueel geweld gaat, blijkt de vraagstelling
moeilijk, treden er grote verschillen in definitie op en projecteren
de ondervraagden hun ervaringen van heel lang geleden nog wel
eens op de periode waar de enquêteurs naar vragen. Juridische
omschrijvingen van seksueel geweld worden niet altijd begrepen
en zijn ook om andere redenen voor een enquête onbruikbaar.
De invulling van begrippen als verkrachting, aanranding en handtastelijkheden
leidt tot grote verschillen in de uitkomsten. Internationale vergelijkingen
worden door deze spraakverwarring vrijwel onmogelijk. Al in 1989
lag er bij het CBS het plan tot een apart blok vragen te komen,
die uitgebreid zouden moeten ingaan op ervaringen met seksueel
geweld. Navraag leert dat hiervan nog steeds niets is terecht
gekomen. Op basis van de CBS-gegevens moeten we aannemen dat jaarlijks
zo'n 1,2 procent van de vrouwen buitenshuis en 2,4 procent binnenshuis
ervaring heeft met 'handtastelijkheden'. Mayhew en Van Dijk deden
in 1989, 1992 en 1996 verslag van een International Crime Victimisation
Survey. In 1992 kwam Australië daaruit naar voren als het
land met het meeste seksueel geweld - 5,7 procent van de ondervraagden
had ervaring met 'seksuele incidenten'. Verontwaardigde parlementariërs
uit Australië vertelden mij dat in hun land het bewustzijn
van seksueel geweld dankzij voorlichting, aandacht van de media,
uitgebreide hulpverleningsprogramma's en laagdrempelige eerste
opvang veel groter is dan in de meeste andere landen, en dat daardoor
de cijfers zijn beïnvloed. In het laatste onderzoek komt
Australië niet meer voor, wellicht omdat de onderzoekers
geen methode konden bedenken om deze cijfers te corrigeren. Inmiddels
geven in het laatste rapport ook de onderzoekers zelf toe dat
het meten van seksuele delicten moeilijk is, omdat definities
kunnen verschillen en de bereidheid te rapporteren aan de interviewer
van vele factoren afhankelijk is. Geen woord is echter te vinden
over de beperking die de onderzoekers in de drie rapporten hebben
aangebracht door de selectie van de leeftijdsgroep en de beperking
tot huishoudens, waardoor over hele jonge slachtoffers - met name
incest~slachtoffers - en mensen in gevangenissen, inrichtingen,
ziekenhuizen en andere instituten geen gegevens zijn opgenomen.
In 1996 was wel de vraagstelling in zoverre aangepast dat antwoorden
met betrekking tot geweld in de huiselijke sfeer de ruimte kregen.
First, a rather personal question. People sometimes grab, touch
or assault others for sexual reasons in a really offensive way.
This can happen either at home, or elsewhere, for instance in
a pub, the street, at school, on public transport, in cinema's,
on the beach, or at one's workplace. Over the past five years,
has anyone done this to you? De onderzoekers maakten onderscheid
tussen sexual assaults - verkrachting, poging tot verkrachting
en ontucht - en offensive sexual behavior. Nederland vertoont
in de eerste categorie een schommeling rond de een procent per
jaar en is in de lichtere, tweede categorie sinds 1992 gestegen
van 1,8 procent naar drie procent per jaar. Verrassend, maar niet
nader uitgewerkt, is de uitkomst dat slechts in een op de vijf
gevallen van sexual assault de dader een bekende was. Deze uitkomst
is veel lager dan tot nu toe uit onderzoeken bleek. Hoezeer de
resultaten afhankelijk zijn van de vraagstelling en de selectie
van de bevolkings- of leeftijdsgroep blijkt wel uit het verschil
in uitkomst tussen deze slachtofferenquête en de uitkomsten
van Draijer en Römkens. De meest extreme illustratie hiervan
biedt een op feministisch ideologische leest geschoeid onderzoek
uit 1983, dat opleverde dat negentig procent van de vrouwen tussen
zestien en vijfenvijftig jaar wel eens ervaring had gehad met
seksueel geweld (Ensink & Albach, 1983).
Er valt over deze cijfers nog veel meer te zeggen, maar eigenlijk
hebben we ze niet nodig -juristen al helemaal niet. Onderzoek
van juristen onderscheidt zich in zoverre van andere disciplines
dat het zich concentreert op de teksten van rechterlijke, justitiële
en wetgevende instanties. Beter dan uit al het gegoochel met cijfers,
waarbij de motieven en ideologieën van de onderzoekers vaak
doorslaggevend zijn maar niet expliciet worden gemaakt, blijkt
uit de strafrechtelijke teksten dat we niet weten wat seksueel
geweld precies is. De ondoorgrondelijkheid van de menselijke wreedheid
blijkt zowel in Nederland als in bet buitenland slechts bij benadering
door het strafrecht onder woorden te kunnen worden gebracht. Dat
zegt veel over de beperkingen van het strafrecht en veel over
gewelddadige seksualiteit.
Bovendien, moeten we nu echt nog steeds aantonen dat seksueel
geweld een probleem is? Zelfs de Algemene Vergadering van de VN
heeft in december 1993 een Declaration prohibiting violence against
women aangenomen na de Wereld Conferentie in Wenen waar vrouwenrechten
tot mensenrechten werden bestempeld. Het zegt op zich al heel
veel dat de VN dat blijkbaar nodig achtte. Inmiddels is ook een
UN Special Rapporteur on violence against women aan het
werk.
Na al de cijfers en grote woorden is het de vraag wat deze aandacht
in de alledaagse praktijk (voor de slachtoffers betekent. Voor
het eerst sinds Susan Brownmiller - om maar grofweg de cruciale
periode in het denken over seksueel geweld af te bakenen - is
er van binnen uit kritiek te beluisteren op de hausse aan hulpverleners
en hulpverleningsinstanties. In augustus van dit jaar waagde een
der meest vooraanstaande victimologen, Ezzat A. Fattah uit Canada,
het zich in het hol van de leeuw: het grote internationale congres
van victimologen in Amsterdam, hardop af te vragen of de slachtoffers
wel zo gebaat zijn bij al die victimologische aandacht (Fata,
1997). Hij constateerde dat het kleine aantal slachtoffers van
delicten dat uiteindelijk enige vorm van compensatie vraagt en
krijgt minder tevreden is dan de groep die helemaal niets claimt.
Hij verweet de politiek dat zij met de mond hun solidariteit met
slachtoffers belijden, maar vooral de populaire zaak van de slachtoffers
exploiteren voor politieke doeleinden. En hij verwees naar documenten
waaruit blijkt dat justitie de slachtoffers serieus neemt, opdat
zij op hun beurt justitie maar serieus nemen. Veel slachtofferprogramma's
zijn om die reden direct gelieerd aan de justitie-organisatie.
In Nederland is Slachtofferhulp zo'n kind van het ministerie van
justitie, waar miljoenen omgaan uit de subsidiepot. Maar ook op
de inhoud van het werk uitte Fattah kritiek. Hoe weten we dat
slachtoffers van criminaliteit last hebben van dezelfde effecten
als slachtoffers van natuurrampen, oorlogen of misbruik van macht.
Is het terecht dat victimisatie door vreemden op één
hoop wordt gegooid met victimisatie door vrienden? Blaming the
victim is al jaren geleden tot de grote schanddaad bestempeld.
Ook in ons land is de rol die het slachtoffer zelf heeft gespeeld
taboe sinds slachtofferkoning Jan van Dijk - hoogleraar victimologie
en hoog ambtenaar op het ministerie van justitie en oprichter
van Slachtofferhulp - dit naar het rijk der hoofdzonden heeft
verwezen. Waar is dan nog ruimte voor het slachtofferschap als
grote leerschool, vroeg Fattah zich af. Hoe zit het met leren
door ervaring, desnoods door pijnlijke ervaring? Hoeveel slachtoffers
hebben hun vertrouwen in het leven opgegeven, omdat zij kregen
te horen dat het trauma van het slachtofferschap een leven duurt.
Hoe vaak hebben wij slachtoffers niet horen zeggen over de veroordeelde
dader: 'Hij is er na vier jaar van af, maar ik heb levenslang'.
Fattah noemde dit een self fulfilling prophecy en waarschuwde
zelfs voor slogans als 'neem de slachtoffers serieus' en 'justice
for victims'. Dergelijke slogans worden volgens hem onveranderlijk
geïnterpreteerd als een vraag om meer justitieel ingrijpen
en hogere straffen. En daarmee worden bij de slachtoffers verwachtingen
gewekt die justitie nooit kan waarmaken. Ressentimenten, frustratie
en bitterheid zijn het resultaat bij de slachtoffers die zich
opnieuw geslachtofferd voelen en het genezingsproces wordt er
alleen maar door uitgesteld of onmogelijk gemaakt. Het opportunisme
van het justitiële apparaat, dat slachtoffers binnenhaalt
om het systeem te legitimeren, zou wel eens een boemerangeffect
kunnen hebben als de slachtoffers zich realiseren dat justitie
de pretenties niet kan waarmaken, wat tot een fundamenteel verlies
aan publieke steun voor het strafrechtssysteem kan leiden. Het
is voor het eerst dat deze kritiek, die al eerder door strafrechtjuristen
en door psychologen was geformuleerd, een centrale plaats kreeg
op het victimologencongres. Met dit dreigende inkrimpen van de
markt van leed en pijn is het dan ook niet toevallig dat deze
wetenschappers met hun zuiver gevoel voor marketing deze keer
voor het eerst een volle dag aan de slachtoffers van oorlogsgeweld
en misbruik van staatsmacht besteedden.
Fattah stipte ook nog even de pijnlijke discussie over het al
dan niet bestaan van repressed memory aan. Is het zo dat
in het proces van het helpen van 'slachtoffers' die verondersteld
worden iedere herinnering aan vroeg seksueel misbruik te hebben
verdrongen, overijverige therapeuten valse herinneringen hebben
geplant in de kwetsbare geest van deze patiënten. Is het
repressed memory svndrome grote nep of een wrede exploitatie van
patiënten door psy-wetenschappers? Fattah vermeldde de fanatieke
pogingen van hulpverleners bewijs te vinden voor incest met jonge
kinderen die leiden tot een verregaande afbraak van hun privacy
in de behandelkamer en in de rechtszaal. In ons land gaat men
nog niet zover als in de Verenigde Staten, maar de 'poppenmethode'
gaf hier toch ook flink te denken. Overigens Ieidt wat mij betreft
het vermoeden dat hulpverleners ontoelaatbaar ver gaan in het
manipuleren van 'slachtoffers' niet tot de conclusie dat bet aantal
valse aangiften toeneemt. Ik zou de aangifte van incest door een
vrouw die oprecht gelooft wat haar therapeut in haar herinnering
zegt te hebben gevonden geen valse aangifte willen noemen. Voor
de verdachte in kwestie is zo'n beschuldiging onverdraaglijk en
politie en justitie komen voor de onmogelijke opgave te staan
echt van onecht te onderscheiden, maar de intentie van de aangeefster
in niet vals. Het aantal valse aangiften van seksueel geweld is
wereldwijd al jaren ongeveer stabiel en wijkt niet af van valse
aangiften van andersoortige delicten. Het absolute aantal valse
aangiften van seksueel geweld zal met de toegenomen aandacht voor
het onderwerp wel iets zijn toegenomen, maar verhoudingsgewijs
zal er niet veel zijn veranderd. Alleen de valse beschuldiging
van incest die door vrouwen tegen hun ex-partner tijdens de echtscheidingsprocedure
worden geuit valt hier buiten. Echtscheidingen zijn in onze cultuur
morsige en vaak wrede confrontaties, waarbij alle wapens in de
strijd worden geworpen. Daarbij hoort sinds kort ook het frustreren
van een omgangsregeling van de vader met zijn kinderen door hem
van incest te beschuldigen. Deze beschuldigingen behoren primair
tot het terrein van het echtscheidingsrecht en familierechters
zijn wat dat betreft niet te benijden.
Dat ook de politionele benadering van geweld tegen vrouwen geen
succesverhaal is, wordt duidelijk in het boek Police combatting
violence aqainst women, waarin Simone Tangelder verslag doet
van mislukte, verdwenen, gecorrumpeerde en niet bestaande pogingen
tot bestrijding van vrouwenmishandeling in Zuid Afrika, Oeganda,
India, Colombia en de Verenigde Staten. Maar laten we de splinters
in het eigen oog niet vergeten. Onlangs zijn de gespecialiseerde
afdelingen Jeugd- en Zedenpolitie, die bepaald geen slecht werk
leverden, door justitie opgedoekt en nog niet zo lang geleden
hingen politiebureaus vol sexy plaatjes en doodden ME-ers, voor
ze tegen actievoerders mochten optreden, de tijd met het kijken
naar pornofilms.
Seksueel geweld en het strafrechtssysteem hebben de 'inherente
obsceniteit van de macht' gemeen. Deze term die Zizek in zijn
inleiding tot de Nederlandse uitgave van Schuins Bezien gebruikt
om de gecompliceerde verwevenheid van macht en seksualiteit onder
woorden te brengen, lijkt op het eerste gezicht een belediging
voor het Nederlandse rechtsstatelijke strafrechtsmodel (Zizek,
1996). Maar ook hier zenden het strafproces en de media verwarrende
boodschappen uit. Er zijn weken waarin er drie, vier speelfilms
met verkrachting als onderwerp zijn te zien op televisie en dan
heb ik het nog niet eens over de films waarin en passant wordt
verkracht. Zedenzaken zijn mede door bet hoge gehalte aan seks,
spanning en sensatie favoriete onderwerpen voor films, talk-shows
en actualiteitenprogramma's. Onder de vlag van human interest
wordt heel wat half-porno de huiskamers ingestraald. Het gegluur
in Jolanda's privé leven moet vele mannen hebben opgewonden.
En wie haar boek Mijn Verhaal met rode oortjes hebben gelezen,
laat zich niet moeilijk raden. Intussen krijgen we op televisie
een enorm portie erotiek te verwerken. En terwijl een beetje dwingen
erotiserend werkt en dwang niet alleen een element van de harde
porno is, maar ook van slappe SBS-6-erotiek, klampt men zich in
veel strafrechtssystemen vast aan bet begrip 'dwang' als onderscheidend
criterium voor het verschil tussen seksueel geweld en seks. In
de postmoderne knusheid wordt, ondanks de hernieuwde aandacht
voor Nietzsche, de barbarij niet als een bedreiging, maar als
een kwestie van smaak gezien. En over smaak valt, zoals bekend,
niet te twisten.
Ook de alledaagse praktijk van het strafproces biedt een geheel
ander beeld dan de mooie woorden suggereren. In de herziene zedelijkheidswetgeving,
zoals die uiteindelijk pas in '99 tot stand kwam, zijn de uitgangspunten
nooit duidelijk geworden. De kamerstukken bieden een scala aan
Pinteriaans langs elkaar heen praten. Het liberaal feministische
wetsvoorstel uit 1984 was nooit meer uit de la gekomen. Het voorstel
dat CDA-minister Hirsch Ballin presenteerde was uit nood geboren
na de zoveelste mediahype, toen was gebleken dat verkrachting
binnen huwelijk en relatie nog steeds niet strafbaar was. Dit
noodwetje werd op de golven van een steeds enthousiaster wordende
Tweede Kamer opgestuwd tot een grondige en chaotische wetswijziging.
Wetgevingsambtenaren probeerden nog te redden wat er te redden
viel, maar de minister en de Tweede Kamer waren niet te stuiten.
En zo trad in december 1991 een wet in werking die de rechters
tot op de dag van vandaag handen vol interpretatiewerk verschaft.
Het begon met de vraag of 'seksueel binnendringen', zoals verkrachting
nu heet, uitsluitend met het 'mannelijk lid' of ook met allerlei
andere voorwerpen kan geschieden. De wetgever had er geen seconde
bij stilgestaan dat met het verdwijnen van het begrip vleselijke
gemeenschap het primaat van het mannelijk lid ook moest verdwijnen.
In dit geval besloot de Hoge Raad dat seksueel binnendringen ook
kan geschieden met andere voorwerpen. Het meest recente voorbeeld
van het broddeiwerk van de zedenwetgever is de inmiddels overbekende
zaak van de vrouw in Friesland die in haar slaap werd verkracht
(De Jong & Van der Neut, 1997; Verrijn Stuart, 1996). Er volgde
geen veroordeling omdat slaap volgens de rechter geen 'onmacht'
is en het misbruik maken van een slapende vrouw niet valt onder
'dwang door andere feitelijkheden'. Die 'andere feitelijkheden'
zijn nog een residu uit het voorstel van de Commissie Melai. Naast
geweld als dwang- of dreigmiddel is nu ook dwang via - bedreiging
met - andere feitelijkheden strafbaar. In de Kamer werd gedacht
aan een werkgever die een werkneemster onder druk zet. Maar of
er sprake is van dwang als iemand van een objectief vast te stellen
machtssituatie misbruik maakt is door de Kamer niet besproken.
Een aantal feitelijke machtsverschillen, zoals seks met kinderen
onder de twaalf jaar, met leerlingen, patiënten en dergelijke
en met iemand die in lichamelijke of geestelijke onmacht verkeert,
zijn in aparte wetsartikelen opgenomen. In die gevallen is geen
uitoefening van dwang vereist. Gaat het om anderen, dan moet de
dwang er toe hebben geleid dat de vrouw - of de man - deed wat
zij/hij zonder dwang niet zouden hebben gedaan. De Nederlandse
rechter eist niet dat er instemming was van het slachtoffer, maar
toch minstens wel onderwerping. En bewezen moet zijn dat de vrouw
zich bewust was van de dwang. Waar dat toe leidt, blijkt uit het
arrest van de Hoge Raad waarin het gaat om een meisje van veertien
jaar dat door een veel oudere man in zijn auto seksueel wordt
misbruikt (Van der Neut & Wedzinga, 1995). De man had met
een duidelijk hoorbaar geluid de deuren van de auto centraal vergrendeld.
Het Hof vond dat het psychologisch effect van het leeftijdsverschil
en het duidelijk hoorbare afsluiten van de deuren voldoende waren
om aan te nemen dat het meisje geen uitweg meer zag. De Hoge Raad
echter vond dat er geen enkel bewijs was te vinden in het dossier
dat het meisje zich gedwongen voelde. Had de politie haar maar
één keer gevraagd of ze tegen haar wil aan de seksuele
handelingen had toegegeven... Het zijn de slachtoffers in deze
zaken die de prijs betalen voor de onduidelijke wetgeving. Met
veel geworstel zullen de rechters er wel in slagen juridische
oplossingen te vinden, maar voor de aangeefsters betekent dat
jarenlange procedures en een vaak uiterst pijnlijke confrontatie
met politie, justitie, rechters, en niet te vergeten: de advocaten
van de verdachten. De chaos is ontstaan omdat de wetgever niet
eerst de fundamenten heeft gelegd voor de herziening van de wet.
Waren in 1984 zelfbeschikkingsrecht en lichamelijke of seksuele
integriteit nog de sleutelwoorden, in '99 had minister Hirsch
Ballin het accent op de bescherming van de zwakken weten te leggen.
Daardoor was het niet meer nodig uitvoerig over de verhouding
tussen dwang en instemming na te denken. De zwakken werden beschermd
in aparte artikelen. Maar voor de 'sterken' bleef het 'tegen haar
wil' een belangrijk element. Wist de vrouw dat er dwang plaatsvond
en wist de man dat zij niet instemde?
Laat ik voorop stellen dat de perfecte strafrechtelijke formule
niet bestaat. In krantenartikelen wil ik me nog wel eens overgeven
aan de retorische kracht van het begrip zelfbeschikkingsrecht,
al was het maar om mensen aan het denken te zetten. Maar de recente
wereldgeschiedenis toont zelfbeschikkingsrecht niet als een recht
dat per definitie de poort naar fundamentele vrijheden opent.
Integendeel, bet is maar al te vaak de vlag die de lading van
dwingelandij of nationalistische en etnische slachtpartijen dekt
(Barber:1995). Seksueel zelfbeschikkingsrecht was in de jaren
zeventig een broodnodig antwoord op de veronderstelling dat seks
natural was en binnen het huwelijk zelfs een plicht. Het ultieme
resultaat van het waarderen van seksueel zelfbeschikkingsrecht
als hoogste goed is echter de kus die een zevenjarig Amerikaans
jongetje in de schoolbus gaf aan een klein meisje: de kus leidde
tot juridische sancties.
De Amerikaanse feministische juriste McKinnon heeft alle heteroseks
tot geweld bestempeld, omdat de maatschappij door mannen wordt
gedomineerd en iedere individuele relatie dus ook. De stelling
dat seks geweld is, heeft zeker politieke kracht. Net zoals een
man niet wil worden mishandeld, wil een vrouw niet worden verkracht,
zo is het uitgangspunt. Het probleem is alleen dat seksueel geweld
wel degelijk seksueel is. Het werpt de grote vraag op waarom wreedheid,
angst, haat, minderwaardigheidsgevoelens en al die andere drijfveren
in onze cultuur tot seksueel geweld leiden. Het strafrecht is
een veel te eenduidig en formeel systeem om dergelijke vragen
aan te kunnen. Het enige wat de betrokken autoriteiten kunnen
doen is hun pretentie dat zij slachtoffers serieus nemen waarmaken
door de meest fundamentele vragen te formuleren en een poging
tot beantwoording te doen. Vervolgens kan men zonder schaamte
zeggen dat het strafrecht ongeschikt is het lijden van de slachtoffers
weg te nemen. In Groot-Brittannië heeft men al in 1974 een
serieuze poging gedaan één van die vragen te beantwoorden.
De strijd ging tussen de objectieve en de subjectieve benadering.
Oftewel: Moeten rechter en jury kijken wat de verdachte wist,
voelde en voor intentie had, of wat de verdachte redelijkerwijs
behoorde te weten? Zijn er redelijke gronden aantoonbaar voor
de veronderstelling van een verdachte dat de vrouw met het seksuele
contact instemde? Als de man geweld of andere vormen van dwang
heeft gebruikt dan zal hij er een zeer zware dobber aan hebben
aan te tonen dat deze redelijke gronden er zijn. Maar eerst wordt
dus gekeken naar objectief vast te stellen gedragingen en omstandigheden.
In de Verenigde Staten construeerde het fameuze Criminal Sexual
Conduct Statute van Michigan in 1974 een model waardoor uitsluitend
mag worden gekeken naar het dwingende gedrag van de verdachte.
De rol van de vrouw blijft geheel buiten schot. Het is een richting
die ook in ons land zou kunnen worden gekozen. Een man die een
vrouw in haar slaap verkracht of een oudere man die een heel jong
meisje hoorbaar in zijn auto insluit, moeten wel van goede huize
komen willen zij redelijke gronden aantonen waarop zij de gedachte
konden baseren dat de vrouw instemde. Maar hoe sympathiek ook,
zonder meer acceptabel is deze aanpak niet zoals gezegd, rechtsgevoel
en recht zijn niet hetzelfde. Ten eerste wordt een ieder geacht
onschuldig te zijn tot het tegendeel is bewezen. Het is het openbaar
ministerie dat moet bewijzen, en dan niet alleen de objectieve
feitelijkheden, maar ook de opzet van de verdachte. Bovendien
blijft het de vraag of het zinvol is een man die oprecht dacht
dat zijn slachtoffer 'wilde', te straffen. Uit onbegrepen straffen
vloeien weer nieuwe ressentimenten, frustraties en haat voort.
Nog afgezien van de fundamentele discussie over zelfbeschikkingsrecht
tegenover rechtsbescherming en over objectiveren tegenover subjectiveren,
levert bet strafrecht nog tal van andere problemen op, die voor
de slachtoffers vaak onbegrijpelijk en kwetsend zijn. Ze zijn
al vaak beschreven. Seksueel geweld vindt nu eenmaal meestal plaats
zonder de aanwezigheid van getuigen en technisch bewijs is niet
vaak voorhanden. Veel aangiften lopen dan ook uit op een sepot
of vrijspraak. En juist omdat ter compensatie van het ontbreken
van bewijsmiddelen de overtuiging van de rechter een doorslaggevende
rol kan spelen, zal de verdediging er alles aan doen om de aangeefster
zo ongeloofwaardig mogelijk te maken. In de Verenigde Staten heeft
men getracht de slachtoffers enigszins af te schermen door de
zogenaamde rape victim shield regels, die onder meer inhouden
dat niet naar het seksuele verleden van het slachtoffer mag worden
gevraagd. Maar deze regels vinden altijd hun begrenzing in de
eisen van bewijsrecht. Het veroordelen wegens verkrachting op
basis van de verklaring van een getuige wiens persoon geheel buiten
discussie blijft en zonder aanvullend bewijs, zal in geen enkele
rechtsstaat kunnen worden geaccepteerd. Toch is dit voor de slachtoffers
die door een opportunistische overheid het strafrecht als panacee
wordt aangesmeerd, onbegrijpelijk. Niet alleen zullen zij zich
de vraag stellen 'Waarom lijd ik?', maar ook 'Waarom geldt mijn
waarheid niet als strafrechtelijke waarheid; ik weet toch zeker
zelf het beste wat er is gebeurd?'.
Zowel de justitiële autoriteiten als de wetgever maken uit
onvermogen of desinteresse hun pretenties niet waar. Een overheid
die slachtoffers werkelijk serieus neemt behandelt ze niet als
kinderen, maar zegt openlijk dat bet strafrecht niet echt geschikt
is voor bestrijding van seksueel geweld. Dat is echter een stelling
die justitie noch slachtoffers willen horen. Het strafrechtssysteem
heeft als houder van het geweldsmonopolie in de staat voortdurend
legitimatie nodig. Mensen mogen worden gefouilleerd, gevisiteerd,
in hun privacy geschonden, opgesloten en zelfs gedood dankzij
het strafrecht dat bevoegdheden regelt. En aan de slachtoffers
is verteld dat de samenleving maakbaar is en dat schade kan worden
gerepareerd. Beide groepen hebben er geen belang bij voor het
strafrecht een meer bescheiden rol in te ruimen. Om te beginnen
bij de belangen van de staat: het wetboek van strafrecht zegt
slechts welke delicten strafbaar zijn, niet waarom bepaalde gedragingen
een delict zijn. De onderliggende normen komen voort uit een eeuwenoude
cultuur waarin in onze contreien de bijbel een belangrijke, vormende
rol heeft gespeeld. In deze postmoderne tijd zonder bijbel en
zonder eenduidige waarheid zoekt men in de afkeer van wreedheid
en vernedering de universele norm die strafrechtelijk optreden
rechtvaardigt. De meest opvallende voorganger in die zoektocht
is Boutellier, die in zijn proefschrift Solidariteit en slachtofferschap
de morele basis voor het strafrecht zoekt in de solidariteit
met de slachtoffers (Boutellier 1993).
De alom gedeelde, maar zeer abstracte afkeer van wreedheid opent
echter een aantal valkuilen (Shklar, 1984). De eerste is die van
de misantropie: wreedheid is van alle tijden en van alle mensen
en de aristocratische enkeling blijft niets anders over dan zich
walgend van de massa af te keren en in machteloos isolement te
lijden. Wie niet tot mensenhaat wil vervallen, zoekt houvast en
loopt kans in de valkuil van het idealiseren van het slachtofferschap
te vervallen. Ergens moet nog onschuld zijn te vinden die bet
beschermen en verdedigen waard is. Die wordt gevonden in de slachtoffers
van de wreedheid. Maar als wij de slachtoffers niet alleen maar
willen gebruiken voor politieke of andere doeleinden, dan zullen
we onder ogen moeten zien dat ook zij verantwoordelijkheden hebben.
Alleen als wij ze zien als minder dan menselijk, kunnen we de
slachtoffers van iedere verantwoordelijkheid ontslaan. Het idealiseren
van slachtoffers is, niet anders dan blaming the victim, een teken
dat we de wreedheid niet onder ogen durven zien; het is òf
de schuld van de dader òf die van het slachtoffer. Bovendien,
hoezeer we oprecht menen dat geen individu aan wreedheid mag worden
onderworpen, we weten inmiddels dat het slachtoffer van vandaag
de dader van morgen kan zijn. Het is eenvoudig aan te nemen dat
het slachtoffer van wreedheid en vernedering onschuldig is, omdat
niemand vrijwillig slachtoffer is. Maar het gevolg kan zijn dat
daarmee de eindeloze keten van wreedheden door slachtoffers die
daders worden, wordt gerechtvaardigd en in stand gehouden. De
behoefte aan onschuldige slachtoffers verklaart volgens mij ook
de populariteit van kinderen als slachtoffers en de aandacht voor
incest; kinderen zijn per definitie onschuldig (Bruckner, 1996;
Verrijn Stuart, 1994; 1995).
Van de behoefte aan legitimering waardoor het strafrechtssysteem
wordt gedreven, is de link naar de behoeften van de slachtoffers
snel te leggen. Wreedheid maakt bang. Wreedheid is de grootste
inbreuk op de vrijheid, omdat angst de vrijheid sloopt. Met die
angst valt niet te leven, tenzij men zichzelf wijsmaakt dat er
iets aan te doen valt. De illusie of politieke leugen van de maakbare
samenleving heeft als boodschap 'Geloof in de staat en het komt
goed; wij leveren geluk'. Niets was te veel: van de auto voor
de deur als symbool van vrijheid tot de sterilisatie van 'minderwaardige
vrouwen' in Zweden, het meest maakbare land ter wereld. Aan de
slachtoffers in die samenleving moet nu worden verteld, dat de
dader weliswaar straf verdient, maar dat het slachtoffer mede
verantwoordelijkheid draagt voor het systeem dat straft. Voor
slachtoffers - zeker slachtoffers van een in de mediawaan van
de dag opgezweept delict als seksueel geweld - werd de staat de
vader waarbij zij hun pakket leed konden neerleggen. Dat slachtoffers
op hun beurt als burgers mede-verantwoordelijk zijn voor het grote
geheel van de rechtsstaat past niet meer in dit beeld van de kinderen
die bij de koesterende vader terecht kunnen.
De reactie van slachtoffers - iets in de trant van 'Waarom zouden
wij verantwoordelijk zijn voor het strafrechtssysteem; wij hebben
al genoeg geleden' - is alleszins begrijpelijk, maar mag in deze
nooit het laatste woord zijn. Het probleem is al zo oud als de
denkende mensheid. Wanneer Euripides in de tragedie Electra door
Kastor laat zeggen dat Orestes niet gerechtigd was zijn moeder
Clytaemnestra te doden, ook al kreeg zij daarmee haar verdiende
loon voor het verraad en de moord op Orestes' vader Agamemnon,
dan raakt hij aan de kern van de humanitaire ethiek en de rechtsstaat.
De wraak van Orestes was terecht, maar niet gerechtvaardigd. Euripides
legt de verantwoordelijkheid voor de bestraffing bij degene die
straft, ook als deze zelf slachtoffer is. Het feit dat de dader
de straf verdient, ontslaat het slachtoffer niet van de plicht
tot gerechtigheid. Met de toegenomen aandacht voor het slachtofferschap
in het strafrecht van onze tijd is nu juist dit punt zeer actueel,
maar ook grovelijk verwaarloosd. Door de scheiding tussen slachtoffer
enerzijds en straffende overheid anderzijds lijkt de verantwoordelijkheid
geheel bij de staat te liggen en kan het slachtoffer de handen
in onschuld wassen. Door deze scheiding te handhaven, blijft de
kinderlijke burger zich beroepen op zijn of haar onschuld en wordt
een dwingeland die niet snapt dat de staat geen einde aan het
lijden kan maken. Hogere straffen, meer schadevergoeding en een
soepeler bewijsrecht lijken gerechtvaardigde eisen aan een overheid
die het serieus nemen van slachtoffers tot beleidsinstrument heeft
verheven.
Is het niet wat al te grof om slachtoffers met kinderen te vergelijken?
In 1991 schreef feministe van het eerste uur Barbara Ehrenreich
over het 'tijdperk van het slachtoffer' naar aanleiding van de
stortvloed van boeken over en van slachtoffers van kindermishandeling
en incest (Ehrenreich, 1991). Zonder dat zij aan het leed van
de slachtoffers ook maar iets afdeed, schreef zij: 'Amerika is
een natie van volwassen kinderen geworden. We zijn allemaal 'herstellende'
van wonden die ons werden toegebracht door ouders die wreed of
toegeeflijk, verwaarlozend of opdringerig waren. Omdat wij 'volwassenen'
zijn, kunnen we zien wat ze fout hebben gedaan; omdat we 'kinderen'
zijn, dragen we, zolang het kind in ons nog niet is genezen, zelf
geen morele verantwoordelijkheid.' Zij verklaart daaruit de hausse
van aangiften wegens incest; zolang men slachtoffer van zijn ouders
is, kan men kind blijven.
Het verband tussen 'kind zijn', onschuld bewaren, en dus niet
verantwoordelijk zijn, keert in talloze contemporaire cultuurkritische
beschouwingen terug, maar werd ook al in 1834 door De Tocqueville
in Amerika gesignaleerd. 'Ik zie een groot aantal op elkaar lijkende,
gelijkgestemde mensen die wanhopig in een kringetje ronddraaien
om zich kleine, alledaagse genoegens te verschaffen die hun gemoed
bevredigen. ledereen staat in zijn vereenzaming vreemd tegenover
de anderen (...) Hij staat naast hen maar hij ziet hen niet (...)
Boven hen verheft zich een kolossale, bevoogdende macht, die geen
andere zorg heeft dan hun genoegens veilig te stellen en te waken
over hun lot en die slechts poogt hen onherroepelijk in kinderlijke
staat te houden.' Ehrenreich ziet anderhalve eeuw later hoe de
Amerikaanse economie stagneert en er voor het eerst een generatie
leeft die geen 'vooruitgang' heeft te verwachten. De babyboomers
van vlak na de oorlog zullen het niet zo goed hebben als hun ouders.
Niet alleen zullen zij geen groter huis of mooiere auto hebben
dan hun ouders, maar vooral hebben die ouders het milieu verwoest
en de natuurlijke voorraden uitgeput en is het point of no return
bereikt. Wie wil er volwassen zijn in een wereld zonder toekomst?
En wie wil er lijden als bet lijden zinloos is geworden door de
dood van God? Als er niemand is die jou daartoe blijkbaar heeft
voorbestemd of die het later zal goedmaken, doet lijden alleen
maar pijn en het verder leven met pijn kost vaak oneindig veel
moeite. Zinloze pijn en moeite, want sterven doen we toch en dat
is ook al zinloos geworden.
Waarom zouden slachtoffers dan niet streven naar zoveel genoegdoening,
solidariteit en erkenning als maar mogelijk is? Het hier en nu
is bet enig overgeblevene en het volwassen worden met het daarbij
behorende verlies van onschuld brengt ondragelijke verantwoordelijkheden
met zich mee voor een wereld die er toch niet meer beter op kan
worden. Lacan verklaart deze behoefte aan 'kind zijn' uit de ervaring
van bet kind in 'la stade du miroir', bet spiegelstadium (Lacan,
1977). Een kind tussen zes en achttien maanden is helemaal verrukt
bij bet zien van zichzelf in de spiegel. Voor het eerst ziet het
kind zichzelf als geheel. Op bet moment dat het nog totaal afhankelijk
en hulpeloos is, ziet het een heelheid, gaafheid en volledigheid,
die het nog niet zelf kan produceren. Het anticipeert op een toekomst,
maar kan nog niet eens zelf naar de spiegel toelopen. Om die identiteit
en lichamelijke integriteit zoals gezien in de spiegel te bevestigen,
beeft bet kind anderen nodig, de moeder of een verzorger. De ander
is onmisbaar. Het kind ziet zichzelf niet als reeds bestaand,
maar het verkrijgt de identiteit door zich te spiegelen. Het is
niet de herkenning van 'Hé, dat ben ik', maar een verbeelde
anticipatie. Zo totaal moet het eens worden, zo zal ik er eens
in mijn geheel uitzien. Het echte lichaam van het jonge kind is
onsamenhangend en machteloos, en het spiegelbeeld is een fictie
die ooit werkelijkheid kan worden. Volgens Lacan blijft die ervaring,
dat ene cruciale moment ons altijd bij, met als gevolg dat wij
altijd de projectie en de herkenning van anderen nodig hebben.
De spiegelfase is niet een afgeronde fase, maar een steeds terugkerend
keerpunt. Steeds opnieuw willen we ons zelf in de ogen van anderen
weerspiegeld zien. Het is een narcisme dat ertoe leidt dat mannen
vrouwen niet als persoon, maar als spiegel zien en dat slachtoffers
in de rechterlijke autoriteiten de spiegel zoeken. Misschien dat
we in bet voetspoor van Lacan iets dichter bij die behoefte van
slachtoffers om te worden gezien kunnen komen.
Al die jaren dat ik seksueel geweldszaken volgde in de rechtszaal,
of door het lezen van dossiers en uitspraken, heb ik mij afgevraagd
wat de slachtoffers wilden. Niet wat ze was aangepraat door hulpverleners
en advocaten, maar wat de werkelijke behoefte was. Een niet te
beantwoorden vraag, omdat slachtoffers die eenmaal in de juridische
molen zijn terechtgekomen vrijwel nooit meer hun eigen taal spreken.
Maar één ding viel me steeds weer op en dat zorgde
ervoor dat ik het antwoord op deze vraag intuïtief zocht
in het woord 'zien'. Slachtoffers zeggen dat ze willen worden
gezien. Gezien worden en bestaan blijken onlosmakelijk verbonden.
Het mooist bracht Euripides het onder woorden toen hij de tragische
koningin van Troje, die tot slavin en slachtoffer was gemaakt,
tegen haar Griekse overheerser Agamemnon liet zeggen: 'Heb medelijden,
neem afstand, kijk naar mij als een schilder, zie mij in perspectief,
zie mij als geheel.' Maar ook in de alledaagse werkelijkheid van
de rechtszaal willen slachtoffers worden gezien. In de zaak tegen
de Turkse mannen die in Alanya drie Nederlandse vrouwen hebben
verkracht en een van hen hebben gedood, vertelde de moeder van
de overleden vrouw, dat zij de verdachten in de ogen had gekeken.
'Ik ben voor die Hakan gaan staan en heb tegen hem gezegd: 'Zij
was mijn dochter'.' Ook een van de verkrachte vrouwen keek de
verdachten aan. 'Het lucht op die vier weer te zien en te laten
merken dat je nog bestaat.' Het bestaan van het slachtoffer heeft
de ogen van de dader nodig. 'Ik heb al die uren op de zitting
naar hem zitten kijken', vertelde een slachtoffer mij eens, 'en
er was in zijn ogen geen glimp van erkenning van wat hij mij had
aangedaan te zien'. Paula Jones zegt dat zij tegen president Clinton
procedeert omdat zij wil dat hij erkent wat hij heeft gedaan en
dat hij onder ogen ziet dat zij hem heeft weerstaan. Vader Goldman
won de civiele procedure tegen O.J. Simpson en liet meteen weten
dat alleen de bekentenis van Simpson hem zal bevredigen. Het is
afschuwelijk maar ook begrijpelijk dat slachtoffers door de dader
willen worden erkend in hun leed, al is het maar een fractie van
een seconde. De rechter kan die rol niet overnemen, want hij is
niet degene die het slachtoffer in haar persoonlijkheid heeft
verraden en tot ding heeft gemaakt. Het is cynisch dat slachtoffers
bij uitstek het strafrecht kiezen om dat moment van erkenning
te krijgen. Het strafrecht zit immers alleen maar in de weg, omdat
de verdachte door te erkennen wat hij heeft aangericht een veroordeling
en straf over zich heen haalt. Zeker in seksueel geweldszaken
is ontkennen de beste strategie, omdat het meestal haar woord
tegen het zijne is. En mocht er technisch bewijs van het seksuele
contact zijn, dan kan de verdachte altijd nog aanvoeren dat de
vrouw instemde. Het verlangen naar dat ene moment van 'totaalheid'
zal juist in het strafrecht niet worden bereikt.
Niet alleen de slachtoffers streven naar de onschuld van het spiegelstadium.
Ook de zogenaamd solidaire toeschouwers willen bet onschuldige
kind blijven. Zij identificeren zich met een individu alsof zij
het zelf zijn. Zij leven zich in in het leed van dat ene geïndividualiseerde
slachtoffer. Of zij identificeren zich op een meer symbolische
wijze op afstand met een groep waarvan ze weten dat wat die mensen
overkomt ook hen kan overkomen. Maar in beide gevallen blijven
de slachtoffers de anderen. In het eerste geval zal het slachtoffer
uit de gratie raken door niet het volmaakte slachtoffer te zijn;
voor dit ene slachtoffer is zo weer een ander gevonden die identificatie
verdient. In het tweede geval bestaat de identificatie bij de
gratie van de prettige zekerheid dat het ons weliswaar ook zou
kunnen overkomen maar dat, gezien het feit dat wij in het beschaafde
westen wonen of verstandige mensen zijn die zich niet uitdagend
gedragen, zoiets toch niet zal gebeuren. Ook dan mag de slachtoffergroep
niet te dichtbij komen, want dan blijkt identificatie onmogelijk.
Deze kreupele solidariteit is bekend van de publieke reactie op
verkrachtingszaken. De aanvankelijke solidariteit met het slachtoffer
neemt af naarmate het proces vordert en er over de vrouw in kwestie
meer bekend wordt, of verdwijnt zelfs geheel. Het slachtoffer
moet onschuldig zijn en blijven, zoals Kristin Bumiller in Gevallen
Engelen beschrijft (Bumiller, 1991). De confrontatie met het
concrete slachtoffer voldoet niet aan bet narcistische verlangen
het slachtoffer te zien alsof je het zelf bent. Zo wil de beschouwer
zich zelf juist niet zien, zo onvolmaakt en schuldig als slachtoffers
van dichtbij blijken te zijn of worden gemaakt door de media.
Wat zeggen deze zeer tentatieve aanzetten tot verklaring over
het strafrecht? Het strafrecht is het instrument tot het creëren
van het spiegelbeeld. En nu de overheid pretendeert de slachtoffers
serieus te nemen, is er geen reden meer voor de slachtoffers hun
verlangen te matigen. Het strafrecht heeft de slachtoffers nodig
en voedt daartoe voortdurend de gedachte dat slachtoffers het
strafrecht nodig hebben. En op de achtergrond klinkt altijd de
waarschuwing voor de terugkeer van de wild justice, de wraak.
De wraak heeft in onze tijd een nieuwe vorm aangenomen, niet naast
of buiten het recht, maar zoals ook strafrechtsjurist 't Hart
constateert, in de vorm van een mateloos beroep op het recht,
en dan vooral op het strafrecht. Het is een illusie gebleken dat
een rechtsstaat de wraakbehoefte kon keren, laat staan kon doen
verdwijnen. Wraak gehoorzaamt aan sociale wetten, conformeert
zich aan ethische eisen, gaat geslepen met zich zelf om, berekent
de mogelijkheden van de macht, vindt keer op keer bestaande kanalen,
past zich aan de heersende etiquette aan en kent ontelbare gedaanten.
Het serieus nemen van slachtoffers van seksueel geweld lijkt te
wijzen op een nieuwe solidariteit en is daarmee een belangrijke
vorm van sociale cohesie. Een methode om het recht op zijn integriteit
of intrinsieke waarden te toetsen is het simpele lezen van jurisprudentie.
Dan blijkt dat de meeste fundamentele begrippen, die de vermeende
solidariteit vorm zouden kunnen geven, oningevuld of fout begrepen
blijven. Het instrumentalistisch gebruik van bet strafrecht is
per definitie mateloos en daarmee een bedreiging van de rechtsorde.
Het levert een schijn van cohesie op, die leidt tot vernietiging
van de laatste strohalmen die de verlichting ons bood, de normen
van rechtvaardig recht. Misschien blijkt uiteindelijk bet voornaamste
lichtpuntje dus te vinden te zijn in de cijfers die ik hierboven
met grote terughoudendheid heb opgenomen: slechts tien procent
van de slachtoffers van seksueel geweld doet aangifte bij de politie.
Literatuur
Barber. Benjainin R., Jihad vs Mc World. New York 1995
Boutellier. J.C.J. Solidarileit en slachtofferschap. Nijrnegen
1993
Boutellier. J.C.J., 'Het geëmancipeerde slachtoffer', In:
Hoe punitief is Nederland. Arnhem 1994
Brownmiller, Susan, Against our will Men, women and rape, England
I 975
Bruckner. Pascal, De verleiding van de onschuld, Amsterdam 1996
Ehrenreich, Barbara, 'Ouders zijn de populairste onderdrukkers'.
de Volkskrant 19 oktober 1991.
Ensink, B. & F.A. Albach, Angst voor seksueel geweld. Van
overdreren angst naargerechtvaardigde woede, Leiden 983
Euripides, 'Hebuca', In: The complete Greek Tragedies, Chicago
1958
Euripides, 'Electra', In: Ten plays by Euripides, New York 1981
Fattah, Ezzat A., From a handful of dollars to tea and sympathy.
The sad story of victim assistance. Keynote address to the 9th
International Symposium on victimology, Amsterdam, August 28,1997
Foqué', R. & A.C. 't Hart, Instrumentaliteit en rechtsbescherming,
Arnhem/Antwerpen 1990
't Hart, A.C., 'Straf, recht en waarden' In: Hoe punitief is Nederland,
Ambem 1994
De Jong, prof.mr D.H. & mr drs. J.L. van der Neut, 'List,
onmacht en verkrachting', Nederlands Juristenhiad, 13 juni 1997
Lacan, Jacques, The mirror stage. Ecrits, a selection, New York/Londen
1977. Oorspronkelijk: Editions du Seuil, 1966
Mayhew, Pat & Jan J.M. van Dijk, Criminal Victimisation in
Eleven Industrialised Countries, WODC 1996
Van der Neut J.L. & W. Wedzinga, 'Het eeuwige getob', Nemesis,
tijdschnft over vrouwen en recht,nr. 5,1995
Pompe, W., 'De vergeldingsleer van Leo Polak', In: De Nieuwe Stem
6, 1951
Shklar, Judith N., Ordinary Vices, Harvard 1984
Verrijn Stuart, Heikelien M., 'Via onsehuld naar macht; slachtoffers
in het strafproces', Justitiële Verkenningen, nr 20, 1994
Verrijn Stuart, Heikelien M., 'Een nieuwe melodie. Slachtoffers
in een grenzeloos strafrecht', In: Cristiaan de Vries & Kees
Schuyt, De open samenleving en haar vrienden, Meppel 1995
Verrijn Stuart, Heikelien M., 'Verkrachting op het breukvlak van
twee eeuwen', Nemesis, tijdschrift over vrouwen en recht, nr.
4, 1996
Zizek, Slavoj, Schuins beziend, Jacques Lacan geïntroduceerd
vanuit de populaire cultuur, Boom 1996
Publikatie met toestemming van de auteur.
Dit artikel is
eerder verschenen in "Het Sociaal Tekort" - ISBN 90
6617 190 1 - de Balie.